Indonesia, Lombok: een bezoek aan Kendi en de familie

 

Na twee weken werd het tijd om naar Warjihouse terug te keren.
Met Kendi had ik afgesproken dat ik op de terugweg bij hem langs zou gaan om hem en Intan op te zoeken en zijn huisje te bekijken.
De weg naar Tunjang leek nog niet zo eenvoudig, daarom spraken we af elkaar te ontmoeten in Ubung, een plaatsje aan de weg naar Praya, waar het nieuwe vliegveld van Lombok is aangelegd. Ik had een goede kaart bij me, waarop de wegen duidelijk waren aangegeven, dust ik kwam er wel uit. Dacht ik.
In het zuiden van de hoofdstad Mataram moest ik ergens linksaf. Maar waar? Op de verkeersborden stonden plaatsen aangegeven die op mijn kaart niet voorkwamen en vice versa. Na twee keer een verkeerde afslag te hebben genomen, kwam ik bij een bord, waarop zowel Lembar (de haven) als Praya (het vliegveld) stond aangduid. Als ik die weg volgde zou ik vanzelf in Ubung aankomen. Ik keek even op mijn telefoon om te zien hoe laat het was. We hadden om 9 uur afgesproken, maar het was al bijna 10 uur. Er was 11 keer naar mij gebeld, alle keren door Kendi. Toen ik hem terug belde, zat hij al ruim een uur op me te wachten (hij was goed op tijd) Ik haastte me dus in de goede richting. Ubung had ik niet herkend en ik was er doorheen gesjeesd. Met moeite kon Kendi, die me voorbij zag komen, me inhalen.

We konden direct linksaf slaan in de richting van Tunjang. De weg had nu alle kenmerken van een Indonesische B-weg met zijn hobbels en kuilen. De omgeving, waarvan Kendi had gezegd, dat hij niet erg bijzonder was, vond ik verrassend mooi. Hoewel iets minder spectaculair dan in Bali, wisselden jungle en sawah elkaar liefelijk af. We passeerden kleine dorpjes, waar ik nog oprecht werd nagestaard. Door schoolkinderen werd ik haastig nageroepen: “Hello mister, how are you!!” Als er 1x per jaar een toerist langskomt, is het veel volgens Kendi. Een heel smal pad leidde naar het groepje huizen waartussen ook het nieuwe huisje van Kendi was verrezen. Met ernstige, bijna geschokte gezichtjes keek een groepje kindjes mij aan. In hun midden zag ik de kleine Intan aan wier glinsterende oogjes ik kon zien dat ze mij herkende. Ze gaf me een slap handje en kroop weer snel tegen haar iets grotere vriendinnetje aan.

Toen we doorliepen hoorde ik haar stoer praten: ik was haar toerist. Ik stond juist het huisje te bewonderen, toen een oudere tante van Kendi kwam kennismaken. Ze drukte mij aan haar volle boezem en ik begreep dat zij de dame was, die zich al die tijd over Intan had ontfermd.
Toen ik het huisje binnenkwam wachtte mij een nieuwe verrassing: Een nichtje, Enny, die ik al eens in Ubud was tegengekomen, had een lunch klaargemaakt op het oliestel, dat Kendi zolang had geleend om eten te maken voor de mensen, die hem bij de bouw van zijn huis hadden geholpen. Kendi’s huis was nog ruw van binnen en van buiten. Maar er was al een vloer gestort en binnen lag een geleend matje om op te slapen.

De twee kamers hadden een min of meer afgescheiden slaapgedeelte, waar later een gordijn voor moest komen. Het matje werd naar voren getrokken en ik werd uitgenodigd om te gaan zitten. Er zaten prachtige handgemaakte deuren in de sponningen, die nog gelakt moesten worden, maar al voorzien waren van een slot. Ze kwamen uit op het halletje tussen de twee kamers, zodat ze niet te lijden zouden krijgen van de jaarlijkse regenbuien. Een plafond was er (nog) niet, zodat je tegen het asbesten dak aankeek. Stap voor stap zal het huis verder worden afgemaakt. Een terras heeft het huis niet, maar van het stuk grond voor het huisje wil Kendi een tuintje maken. Aan een kant is het al afgescheiden met een muur.
In de hoek van het andere kamertje lag een grote rijstzak, die ik ineens zag bewegen. Er zat een kip in. Kendi wilde hem slachten ter ere van mijn bezoek. Ik voelde me zeer vereerd, maar nee, toch liever niet. De volgende keer misschien. Ik wilde niet zo lang blijven. Als ik te laat bij de veerpont aan zou komen, riskeerde ik een middennachtelijke tocht naar Ubud en ik wilde graag op een Christelijke tijd thuiskomen. Enny serveerde het eten op de mat: rijst met gebakken aal en pittige sambal waarin bloed was verwerkt. Als toetje kregen we pakjes rode rijst met geraspte kokos en palmsuiker. Terwijl wij aten stonden de bewoners van de compound met hun handen rond hun ogen tegen het raam gedrukt om naar binnen te gluren. Een slanke oude dame permitteerde zch naar binnen te komen en mij een hand te geven. Ze was ongetwijfeld de oudste van de groep. Intan stond vooraan en had nu het hoogste woord. Het was al na eenen toen ik het gehucht weer verliet, nagezwaaid en nageroepen door de families.


 
Kendi begeleidde me helemaal naar Lembar en loodste me omzichtig langs de politie naar de boot. (3 jaar geleden is mijn rijbewijs gestolen en dat kost me bij elke aanhouding bijna 5 euro boete)
Ik zat al een uur op de boot, toen hij eindelijk vertrok. Voor de overtocht heb je een goed boek nodig, want het duurt minstens 4 uur naar Padangbai. Het was al donker, toen ik eindelijk weer van de boot af kon en ik wilde de kustweg nemen, omdat ik via Klunkung de weg niet goed ken. Echter de kustweg herkende ik ook niet, want die was over het gehele traject opgebroken wegens “operasi berbaik.” Het verkeer, dat voornamelijk uit vrachtwagens bestond, kwam maar langzaam vooruit. Links en rechts schoten motoren en personenwagens voorbij en het zand stoof in mijn ogen. Toen ik de afslag naar Sukawati tegenkwam, wist ik dat ik die naar Gianyar gemist had. Bij Pantai Sukawati ging ik dus direct de weg af. Van Sukawati naar Mas (een buitenwijk van Ubud) werd ik overvallen door een wolkbreuk. Doorweekt kwam ik in Warjihouse aan. Het was bijna 10 uur. Geen Christelijke tijd dus, maar dat kun je eigenlijk niet verwachten in het Hindoeistische Bali. De familie lag al te rusten.
De volgende dag vertelde Nyoman, dat het sinds mijn vertrek elke dag had geregend.
Ik zei: “Dan gaat vanaf vandaag de zon weer schijnen.Die heb ik namelijk uit Lombok meegebracht.”

 

Lombok, een uitstapje naar Gili Meno deel 1

In de jaren ’90 van de vorige eeuw kwam ik voor het eerst op de Gili eilanden, een groepje van drie zanderige heuveltjes, die uit de zee oprijzen voor de noord-west kust van Lombok. Gili Trawangan, Gili Meno en Gili Air.
De voorzieningen waren minimaal tot schaars. De plaatselijke vissers staarden je aan, als waanden zij zich op een onbewoond eiland. Er woonden wel een paar mensen daar, in een kampong op het midden van het eiland en er waren een paar paalhutjes aan het strand om in te rusten uit de zon.  Voor een paar centen kon je met een bootje meevaren en voor een paar centen gaf een vissersvrouw wat eten.  Verder waande je je op een onbewoond eiland, verlost van de overdaad aan prikkels uit de westerse maatschappij. Een plek om tot rust te komen en om weer contact te krijgen met het basale leven.

vissers (7)

In het begin van de 21e eeuw kwam ik er terug. Er was veel op de eilanden veranderd. Gili Trawangan was uitgegroeid tot een trekpleister voor duikers en snorkelaars. Bij de aanlegplaats voor bootjes wemelde het van de restaurantjes en barretjes. De paalhutjes waren van alle gemakken voorzien en mensen zaten tot in de late uurtjes op terrasjes te keuvelen bij een glas en een sigaret. Op Gili Trawangan kwamen vooral de jongere vakantiegangers, die elkaar opzochten, snorkelden en af en toe ook wat wiet of stemmingverhogende paddestoelen gebruikten. De kleinere eilandjes trokken vooral het publiek dat voor de rust kwam. Dat imago hebben ze nog steeds.

strand (10)

Toch is er veel veranderd.
Dit jaar wilde ik er weer heen. Ik was moe van een jaar problem-solving en  -hoewel mijn budget het nauwelijks toeliet-, ik besloot er een paar dagen tussenuit te gaan. Het was een cadeautje van een vriendin, die zelf zo van de rust op Gili Meno had genoten. Ze liet me de foto’s zien van de plek, waar ze de zon zowel op als onder had zien gaan. Waar ze alleen was geweest met de wind, de zon en een boek. Ik was gelijk om. Ik moest alleen nog even wachten op het juiste moment om mijn werk te laten rusten.

Vlak voor het hoogseizoen hakte ik de knoop door, anders zou het er nooit van komen. Om kosten te besparen besloot ik de goedkoopste overtocht te nemen. Dat waren de shuttle bus en de ferry. Een langdurige tocht, weet ik uit ervaring, maar ik heb geen hekel aan reizen en ik had een boek meegenomen voor onderweg, zodat mijn vakantie vanaf het eerste moment kon beginnen. Om 7 uur in de ochtend zou ik worden opgehaald en later afgeleverd in Padangbai, vanwaar ik met de ferry zou oversteken naar Lembar. In Lembar zou een andere shuttle bus klaar staan om me naar de veerbootjes voor de kust van Lombok te brengen en nog dezelfde dag zou ik in Gili Meno aankomen. Daar verheugde ik me op en ik stond dus ruim op tijd aan de weg te wachten met mijn reistas en mijn ticket.

Na 20 minuten was er nog geen busje voor mij gestopt. Nu neemt men het in Bali met de tijd niet zo nauw, maar ik wilde wel graag de juiste veerboot treffen, anders zou ik onmogelijk nog dezelfde avond in Gili Meno kunnen arriveren. Daarom belde ik met het kantoor, om te vragen hoe laat ik het busje kon verwachten. Ik kreeg alleen een vrouw aan de lijn, die zei, dat het kantoor gesloten was. Na nog eens een half uur belde ik opnieuw. “We are closed”, zei de dame, nu geïrriteerd. “You are nòt closed, snauwde ik terug, I wait already an hour for the shuttle”. Tegelijkertijd besefte ik, dat deze houding weinig zou opleveren. Het was al half 9 toen de baas van het kantoortje op zijn motor met een schuldbewust gezicht kwam aanrijden. “Sorry, sorry, sorry.” Het busje kwam pas om 11 uur. Een reden was er niet. Haal ik dan de juiste boot nog? Nee, uiteraard niet, maar ik kon in Lembongan overnachten, ook een mooi eiland. O, gelukkig, want ik vreesde al, dat het Senggigi zou worden en dat is wel het laatste gat waar ik heen wilde. Nu had ik tijd over, maar geen zin om die op mijn kamer door te brengen. Omdat ik nu toch op vakantie was ingesteld, verzilverde ik vast wat vakantiegeld in de massage-salon. Mijn voeten werden gewassen, geknipt, gevijld en gemasseerd. Kort voor 11 uur kwam ik verfrist de salon uit en ik haalde mijn bagage op bij het reisbureautje om in het klaarstaande busje te stappen. De eigenaar verraste mij met een teruggave van 50.000 rupiah om de fout te vergoeden. Heel netjes. In Padangbai werd ik met nog een paar andere passagiers gedropt bij een kantoortje waar het een druk komen en gaan van rugzaktoeristen was. Busjes voor diverse bestemmingen reden af en aan, waarbij steeds de bestemming en de naam der gasten werd omgeroepen. Ik moest wachten, want de boot zou pas om 2 uur afvaren. Ik had er al een fors dagdeel op zitten en was moe. Mijn humeur stond op buigen, toen mij een ticket voor de boot en een vervolgticket werden aangereikt. Ik kon ter plekke lunchen, zei men in het voorbijgaan. Maar ik ontvluchtte de drukte en zocht een kleine warung op. De boot vertrok om 14.30.

op de ferry (5)

Anders dan mij was voorgespiegeld, ging de boot niet naar Lembongan, maar naar Senggigi. Als ik een blik op de kaart had geworpen, had ik het geweten. In Senggigi werden we op straat gedropt om zelf een onderkomen te zoeken. De volgende ochtend om 8 uur zou het busje weer vertrekken. Ik had geen zin om te zoeken en sprak meteen een langslopende jongeman aan om hulp. Na een korte wandeling arriveerden we in Hotel Ēlén, waar ik voor een lage prijs kon overnachten. De jongen gaf ik een fooi voor zijn hulp. Om mijn vakantiegevoel te voeden zocht ik een prettig restaurant op voor een biertje en een maaltijd. Het was al donker en ik zat juist te genieten van mijn rust, toen ik een telefoontje kreeg. Nick. Hij stond al twee uur in de luchthaven op mijn gast te wachten, die allang had moeten arriveren. Welverdorie.

‘Go home’, smste ik hem, ‘I pay you when I am back.’

Ik belde Nyoman. Die wist van niks. De kamer stond klaar, maar Warjihouse was leeg.